Imágenes de páginas
PDF
EPUB

Oosten door, doch eerst in Mei is het Oost-moesson. In Juni neemt deze moesson, die zich in Mei reeds nu en dan als een stijfdoorstaande wind met droog weder heeft doen kennen, in kracht toe, en vooral in de maanden Juli en Augustus, en ook nog dikwijls in September laat hij zich krachtig gelden. Gewoonlijk staat deze moesson, die als eene voortzetting van den Z.O.-passaat kan worden aangemerkt, echter niet gedurende langen tijd achter elkander even hard door, en worden periodes van eenige dagen, waarin eene onafgebroken stijve koelte waait, door kalme dagen afgewisseld. Wanneer de moesson hard doorstaat, wordt zijne hoofdrichting, die als OZO. tot ZO. t. O. kan worden aangenomen, door den invloed van land- en zeewind zeer regelmatig naar het Z. en N. afgeweken. In deze maanden van het jaar, den Z.lijken winter, wanneer de zon hare grootste Noorder-declinatie bereikt, en des daags uit een wolkenloozen hemel hare stralen nederzendt, zijn de temperatuurverschillen tusschen dag en nacht ook het grootst en de land- en zeewinden het krachtigst. Van daar dan ook, dat de krachtige moessonwind zich onder dien invloed uit zijne vaste richting laat brengen, des nachts ZO. à ZZO. en des daags O. à ONO. wordt. Deze afwisseling geschiedt bijna met de regelmatigheid van een uurwerk. Ongeveer tegen middernacht trekt de wind naar het ZO. neemt dan gewoonlijk in den nanacht onder den invloed van den landwind in kracht toe, en blijft uit deze richting des morgens stijf doorwaaien, om in den voormiddag min of meer te verslappen, en langzamerhand naar het OZO. en O. te loopen. De wind wordt dan op den achtermiddag meest ONO. en wakkert tegen 2 à 3 uur tot eene stijve bramzeils- of marszeilskoelte aan, die dikwijls eerst op de eerste wacht wat afneemt, en gaandeweg naar het O. en ZO. terugloopt. Enkele malen wordt de landwind ZZO., terwijl de zeewind nu en dan niet benoorden het Oosten komt. Dit weder gaat meestal met deining uit het O. à ONO. en hooge zee gepaard, die spoedig afnemen, als de wind minder wordt, en er eenige kalme dagen volgen. Gedurende den nacht en den morgen waait er dan een frisch landwindje uit ZZO. tot ZO., dat gaandeweg met het rijzen der zon wegsterft in stilte overgaat, en tegen 10 à 12 uur door den zeewind uit ONO. of NO. vervangen wordt. Deze zeewind neemt dan gewoonlijk tot eene stijve bramzeilskoelte aan, en

vermindert spoedig na zonsondergang in kracht, om op de eerste wacht weder voor den land wind plaats te maken. Somtijds zijn zoowel land- als zeewind flauw en is de eerste Z.lijk zelfs enkele malen Zw.lijk en de laatste NO. of Noordelijker.

Het regelmatig heen en en weder loopen van den wind, die, zelfs als de moesson in zijn volle kracht waait, gewoonlijk 6 streken van richting veranderd 1), maakt het opwerken in dezen moesson gemakkelijk, en het is bijna altijd mogelijk, in den Oostmoesson op, eene vrij vlugge reis te maken. Ik zag echter dikwijls zeilschepen, die weder om de Noord gingen liggen, nadat zij met den zeewind van het ONO. hun slag in den wal ongeveer tegen zonsondergang geëindigd hadden, en niet dichter den wal wilden naderen. Men kan vrij zeker zijn, zich dan een belangrijk nadeel te bezorgen, daar de wind dikwijls nog lang na zonsondergang benoorden het Oosten blijft, en men, verder uit den wal loopende, den landwind schraler en minder krachtig zal aantreffen. Andere schepen kwamen ten anker, doch bleven tot den volgenden morgen liggen, zonder van den voordeeligen ZO. wind, die tegen middernacht doorkwam, te profiteeren. Daarbij komt nog, dat de Oostmoesson van een constanten driftstroom om de West vergezeld gaat, die hier des daags door den getijstroom om de West versterkt wordt, en gewoonlijk des nachts door een tegengestelden stroom wordt verzwakt, zoodat de stroom meestal des nachts zeer gering is, en in den nanacht en morgen eenig tij om de Oost wordt waargenomen. Onder deze omstandigheden zal men dus met een ZO.lijken land wind belangrijk in de loef kunnen winnen. Men make daarom met den landwind een slag uit den wal, en blijve over bakboordsboeg liggen, tot de wind Oost wordt, of benoorden het Oosten komt, dat in den regel tegen den middag zal plaats hebben. Wanneer men dan over den anderen boeg met een stijven zeewind den wal ingeloopen is, en dien niet dichter kan naderen, moet men ankeren, om op den land wind te wachten, en weder onder zeil gaan, als de wind genoeg geruimd is, om over BB. boeg NO. te kunnen liggen. Ook

1) Ik ondervond nimmer, dat de wind, zooals in de „Gids rondom Java” van Melvill van Carnbee vermeld staat, niet meer dan 1 à 2 streken van richting verandert. De minste verandering bedroeg 4 streken, hetgeen nog wel zelden plaats bad.

5*

wanneer de moesson flauw is, verzuime men nimmer, van den land wind te profiteeren, die dan dikwijls tot ZZO. ruimt.

Behalve dat somtijds de land wind wat regen medebrengt, kenmerkt zich de Oostmoesson in den regel door droog weder en een witten nevel aan den horizon, waardoor de lage Javawal in een heijig witachtig waas is gehuld, en dikwijls eerst op korten afstand zichtbaar wordt. Gewoonlijk is het zicht van den wal 's morgens het slechtste, vooral wanneer de landwind flauw is; het klaart dan midden op den dag, bij het doorkomen van de zeewind wat op, doch het wordt 's avonds dikwijls weder heijig. De hooge bergtoppen van Java zijn hier gedurende den Oostmoesson nagenoeg nimmer te zien. Alleen wanneer des nachts een stijve ZO.wind de nevelen, die boven het uitgestrekte vlakke land van Java als een dicht floers blijven hangen, voor een korten tijd uiteen jaagt, is het zicht helderder, en vertoonen zich de grijs-blauw getinte bergen gedurende eenige uren van den morgen.

Niet altijd kenmerkt zich de Oostmoesson door constante droogte en fraai weder. In het jaar 1884 stelde de moesson zich in het begin van Mei met zeer buiig weder in, en nog in Juni en Juli werd het fraaie weder dikwijls door buiig weder met regen en nu en dan onweder afgewisseld. 1)

De richting der kust en de gesteldheid van het land oefenen klaarblijkelijk op richting en kracht van den wind invloed uit. Terzelfder tijd, dat beOosten den hoek van Krawang in de maand Augustus de wind gedurende eenige dagen achtereen tusschen ZO. en ONO. heen en weder loopt, en nacht en dag onafgebroken doorstaat, treft men op de reede van Batavia regelmatig dagelijks het gewone verschijnsel van land- en zeewind aan, met een tusschenliggend tijdperk van volslagen windstilte, waarbij de landwind meest flauw en Zuidelijk is, en de zeewind vrij krachtig uit het NO. waait.

In het begin van October waait de moesson nog dikwijls hard, en komen zoowel 's nachts krachtige winden uit ZO. tot ZZO., als over dag stijve zeewinden voor. Gaandeweg echter verflauwt de moesson, en in de tweede helft der maand neemt

1) In 1886 werd ook beoosten Pekalongan in de tweede helft van Juni gedurende eenige dagen zeer ongestadig en buiig weder aangetroffen, somtijds met westelijken wind.

het weder het karakter van kentertijd aan. Buiig weder met regen en onweder uit het Oosten wordt door stille dagen afgewisseld, waarop nu eens de lucht helder, en dan weder bewolkt is, met rondom dikke regenbuien en waterhoozen. Hoewel de wind uit verschillende streken van het kompas doorkomt, behoudt de Ooste wind toch nog telkens de overhand, en staat dikwijls weder uit een heldere lucht door. November kan daarom meer als de kentermaand tusschen Oost- en Westmoesson worden aangemerkt. De stilte en regens worden menigvuldiger en wind en weder zijn aanhoudend veranderlijk. Plotseling komt een harde bui uit het NW. het kalme weder verstoren, en alsof de Westmoesson daarmede voor goed ware ingetreden, blijft de wind met korte tusschenpoozen van stilte, gedurende eenige dagen van ZW. tot NW. waaien, somtijds tot een gereefde marszeilskoelte aanwakkerende, en vergezeld van zware regens en onweder. Doch spoedig herneemt de natuur hare kalmte, en komt de Oostewind weder door. De landwind blijft in den kentertijd dikwijls geheel weg, de koele nachten van den Oostmoesson zijn verdwenen, en de temperatuur wordt 's nachts weinig lager dan des daags. Voor een korten tijd brengt een flinke regenbui eenige verfrissing aan, doch spoedig wordt de hitte weder even drukkend. Wanneer de atmosfeer door een overvloedigen regen gezuiverd is, wordt het zicht van den wal helder, en vertoonen de bergtoppen van Java zich somtijds gedurende den geheelen dag in al hunne pracht.

In December krijgen de buiien uit den Westhoek de overhand, en is het Westmoesson. In deze maand houdt het buiige weder echter gewoonlijk niet zoolang aan als in de maanden Januari en Februari, wanneer de kwade moesson zich in zijn volle kracht doet gelden. Dagen achtereen blijft dan het weder slecht. De wind loopt meest tusschen het W. en WNW. heen en weder, nu eens afnemende tot flauwe koelte en stilte, afgewisseld door harde buien met zwaren regen en onweder, dan weder aannemende tot een dubbelgereefde marszeilskoelte met dikke, zwarte luchten, en hooge aanschietende zee.

Bij dit weder is het alleen voor goed bezeilde schepen nog mogelijk tegen den moesson, die met een nagenoeg constanten stroom om de Oost gepaard gaat, op te kruissen, en ook voor hen is het een langdurige en moeilijke ophaaltocht.

Op eene reis van Cheribon naar Batavia in Februari 1884, die, bij aanhoudend slecht weder, 13 dagen duurde, heb ik de waarheid daarvan ondervonden; en wanneer niet van alle gelegenheden gebruik was gemaakt, zou de reis zeker nog langer geduurd hebben. Men doet het beste, in hoofdzaak den raad te volgen, die ook in de „Gids rondom Java" gegeven wordt, en van de kleine veranderingen in de windrichting te profiteeren, om over den voordeeligsten boeg West te halen, niet te ver uit den wal te loopen, en, als de wind uit het WNW., zonder eenige verandering in richting, hard blijft doorwaaien, dicht onder den wal te ankeren, en betere gelegenheid af te wachten. Dikwijls wordt tegen de nacht het weder kalmer, en loopt de wind voor een korten tijd wat beZuiden het Westen, doch op bovengenoemde reis kwam het meermalen voor, dat voor dezen ruimenden wind tweemaal het anker gelicht werd, en spoedig een bui, waarmede de wind naar het WNW. terugliep, weder noodzaakte te ankeren. Als de wind 's morgens Westelijk blijft, d. w. z. W. à W. t. N., en het buiige weder bedaart, zorge men zoo mogelijk een slag uit den wal te maken om van den zeewind, die alsdan dikwijls NW. à NNW. wordt, te profiteeren.

Het slechte weder wordt in den Westmoesson dikwijls gedurende verscheidene achtereenvolgende dagen door zeer fraai weder afgewisseld, waarbij gewoonlijk zeer flauwe landwinden uit Z. tot ZW., en afwisselend flauwe en krachtige zeewinden uit NW. tot N. heerschen. Gewoonlijk ziet men dan tegen den avond zware wolken zich tegen de bergen samenpakken, en komt een bui met regen en onweder uit Z. à ZW. voor een korten tijd de kalmte verstoren en de verhitte atmosfeer verfrisschen en zuiveren. Daarna blijft het des nachts dikwijls geheel stil, en verraad de landwind zich alleen bij het aanbreken van den dag door zeer flauwe zuchtjes. Tijdens dit fraaie weder zijn de bergen, vooral als het geregend heeft, des morgens helder te zien. Bij de opkomst der zon ziet men dan dunne wolken zich als lange, witte streepen boven het lage land langs den voet der bergen uitstrekken, en, wanneer de zon hooger komt, stijgen deze dampen op, en hullen gaandeweg de hellingen der bergen en daarna ook hunne toppen in een wit wolkenkleed, waarachter zij zich in den loop van den dag gewoonlijk geheel of gedeeltelijk blijven verschuilen.

« AnteriorContinuar »