Imágenes de páginas
PDF
EPUB

Panei-rivieren, en de ingang van de Kompa-baai zijn betond respectievelijk met 16, 12, 10, 10 en 10 kleine ijzeren boeien. op de gebruikelijke wijze geschilderd (aan S.B. bij binnenkomen wit, aan B.B. zwart). b. Tevens is voor elk dier riviermondingen, en voor den ingang der Kompa-baai een zwarte boei als uiterton geplaatst in 9 m. (5 vadem) water, voorzien van den naam der plaats. c. Verder zijn bij de Boenja-banken geplaatst: 1 verticaal wit- en zwartgestreepte boei aan de N.-punt; 1 horizontaal wit- en zwartgestreepte boei aan de Z.-punt. Beide deze boeien dragen in witte letters den naam „Boenja Banken”. Van de tonnen sub. b en c zullen de peilingen nader worden opgegeven.

JAVA, MADOERA EN KLEINE SOENDA EILANDEN.

Madoera. 69. Ontsteking van licht op het eiland Sapoedi. Op de W.-punt van het eiland Sapoedi is een vast wit licht ontstoken, rondom zichtbaar tot op minstens 20 zeemijl afstand. Ligging 7° 5' 10" Zb. en 114° 16' 18" O1.

Java O.kust. 70. Ton gelegd op de zandbank ter reede Banjoewangi. De aangekondigde ton op de zandbank ter reede Banjoewangi is geplaatst; het is een verticaal wit en zwart gestreepte boei, liggende in de opgegeven peiling. (Zie jaarg. 1888 No. 36.)

CELEBES, MOLUKKEN EN PHILIPPIJNEN.

Java-zee. 71. Licht ontstoken op het rif de Bril. Den 27 November 11. is een nieuw licht op de ZW.-punt van het rif de Bril ontstoken. Het is een wit licht, toonende elke minuut 1 schittering, voorafgegaan en gevolgd door eene korte verduistering; rondom zichtbaar, het vaste licht op minstens 6, de schitteringen op minstens 14 zeemijl. Ligging 6° 6' 53" Zb. en 118° 56' 20" Ol.

Celebes ZW.-kust. 72. Ton verplaatst in straat TannaKeke. De witte ton in straat Tanna-Keke is verplaatst en ligt thans ongeveer N. t.O. O. rechtw. op mijl van hare vorige ligplaats.

Philippijnen. 73. Nadere opgaven betreffende het havenlicht van Dagupan. Eiland Luzon. Het havenlicht van Dagupan op de punt Guecet, de NO.-punt van de monding der Dagupan

rivier, is een vast rood licht zichtbaar tot op 5 zeemijl afstand. (Zie jaargang 1887, No. 435).

CHINEESCHE ZEE, JAPAN, PACIFIC EN AUSTRALIE. Ellice eilanden. 74. Bank ontdekt be-N. Sophia-eiland. Volgens mededeeling van den gezagvoerder van het Engelsche barkschip Kosiusco" ligt een uitgestrekte bank, waarop door hem 29.3 tot 33 m. (16 tot 18 fathoms) gelood werd, be-N. Sophia (Independence) eiland, het Z.-lijkste der Ellice-eilanden. Ligging ongeveer 10° 18 Z.b. en 179° 44' 0.1.

Australie O.-kust 75. Ligging eener klip (Paluma-Rock) be-0. Great Palm island. Halifax-baai. Queensland.

Een klip van geringen omvang, Paluma-Rock genaamd, met 3 m. minste diepte en 20 tot 27.5 m omringende diepten, ligt nabij den O.-hoek van Great Palm Island op de rechtw. peiling: Electra Head N. 36° 11' W. en South East Cape Z. 31° 19' W.

[merged small][ocr errors][merged small]

Zooals in de voorgaande aflevering gezegd is, deed de Oostmoesson zich in de groote bocht, die de kust tusschen hoek Tanah en het land van Djapara vormt, in vele opzichten onder een ander karakter kennen dan beWesten hoek Tanah. Een dergelijk verschijnsel als op de reede van Batavia, waar de wind in kracht en richting belangrijk verschilde van die in zee beOosten hoek Krawang werd ook hier aangetroffen. In het Westelijk gedeelte dezer bocht tusschen hoek Tanah en hoek Pemalang wisselden in 1885 land- en zeewind met een gewone tusschenperiode van stilte, elkander gedurende den geheelen Oostmoesson zeer regelmatig af, en deed zich het verschijnsel, dat de wind nacht en dag blijft doorstaan als een stijve moessonwind, die tusschen ZO. en ONO. rondloopt, slechts een paar maal voor. Hoewel, blijkens dienaangaande ingewonnen berichten, de moesson zich dit jaar ook elders niet aanhoudend door zulke krachtige winden heeft gekenmerkt als in 1883, zijn toch blijkbaar de richting der kust, en nog in meerdere mate de gesteldheid des lands, waaronder voornamelijk de ligging der bergen, van dit andere karakter der weersgesteldheid de oorzaak.

In April en Mei, toen het weder nog ongestadig en regenachtig was, bleef de landwind gewoonlijk flauw, doch met den moesson nam hij in kracht toe, en woei van Juni tot October meestal als een frissche koelte uit het ZZO. à ZW., die in den

nanacht dikwijls tot een stijf doorstaanden bries aanwakkerde. Deze wind komt te Cheribon en Tegal altijd in den Oostmoesson voor, en wordt daar Angin Koembang (wind van den Koembang genoemd), naar den berg van dien naam, die ongeveer ZO. t. Z. van Cheribon en ZW. van Tegal ligt 1). Deze stijve Zuidelijke en ZW.-lijke winden, die van een gewoon landwindje zeer in karakter verschillen, zijn blijkbaar eene voortzetting van den ZO.-passaat, die tusschen de bergen doorwaaiende, Zlijk en ZWlijk ombuigt. Van de zuidelijke helling van den Tjiremai af strekt zich in Oostelijke richting eene lange bergenreeks uit die in den Koembang eindigt. Verder Oostwaarts verheft zich de 3427 M. hooge Slamat, en tusschen de beide bergen is het land vlak met slechts hier en daar een enkel laag bergtopje. In deze vlakte tusschen Koembang en Slamat vindt dus de ZO.passaat een gemakkelijken doortocht, en, tegen de Oostelijke helling van den Tjiremai stuitende, wordt hij naar het Z.W. omgebogen. Deze wind komt meestal tusschen 7 en 9 uur 's avonds door, vermindert eenigen tijd na zonsopkomst langzamerhand in kracht, en gaat tegen 9 à 10 uur op den voormiddag geheel liggen, om na een paar uur van stilte door den zeewind vervangen te worden. Voor opwerkende schepen is het raadzaam, dezen bezeilden wind zoo dicht mogelijk onder den wal op te zoeken.

De zeewind bleef hier, in tegenstelling van hetgeen elders was aangetroffen, gewoonlijk flauw, en woei meestal niet harder. dan een flauwe bramzeilskoelte, die van NO. tot N. varieerde, en tegen zonsondergang ging liggen. Enkele dagen nam de wind tot een stijve bramzeilskoelte toe, die dan alleen van 's voormiddags tot 's avonds uit het OZO. tot NO. doorstond. Niettegenstaande de flauwe zeewinden werd dikwijls een hooge deining van ONO tot NNO. ondervonden, die gewoonlijk 's avonds en 's nachts toenam, en den volgenden morgen weder verminderde, en deed vermoeden, dat, terwijl het onder den wal stil bleef, verder in zee een stijve NOlijke zeewind had gewaaid. 2)

1) Het is een top van 1223 M. hoogte, die ligt op: 7° 7′ 46′′ Zbr. 108° 50' 36" Ol. Gr.

en

2) Ik heb meermalen opgemerkt, dat hier, zoowel in den Oost- als in den Westmoesson, de zeewind dicht bij den wal, d. w. z. op 1 á 2 geogr. mijl afstand, minder krachtig was, dan wat verder in zee op een afstand van 3 tot 6 mijl.

De Oostmoesson kenmerkte zich hier niet steeds door zulk slecht walzicht als elders, en als de angin Koembang 's nachts krachtig gewaaid had, waren ook de bergen gedurende den morgen helder te zien.

In Juli 1886 werd bewesten hoek Pemalang, op 5 à 7 mijl uit den wal, deze wind ook meestal 's nachts als een doorstaande koelte uit het ZZW. à ZZO. aangetroffen. De wind komt hier wat later door dan dicht onder den wal, en wordt niet altijd op den voormiddag door stilte gevolgd, doch trekt dan naar het ZO. en OZO., en verflauwt eerst op den achtermiddag tot een matigen zeebries, als hij verder naar O. tot NO. rondloopt.

Beoosten hoek Pemalang, die NOtN. van den Slamat ligt, werd de stijve Zuidelijke en ZWlijke landwind nimmer aangetroffen. Dikwijls bleef het daarentegen den geheelen nacht volmaakt stil, of woei er een flauw landbriesje uit het ZO. à ZW. In twee maanden tijd werd slechts een paar maal des nachts een flinke bries uit het ZO. tot OZO. ondervonden. Blijkbaar wordt deze zoo geheel andere toestand veroorzaakt door de dichte en hooge bergenrijen beoosten den Slamat, die den ZO. passaat den doortocht beletten. Ook hier was de zeewind gewoonlijk flauw, doch in Augustus kwam het meermalen voor, dat de wind van den morgen tot den avond als eene stijve bramzeilskoelte met aanschietende zee, van Oost tot NO. rondgaande doorstond, waarna het 's nachts weder geheel stil werd. Het slechte walzicht vergezelde hier dagelijks den Oostmoesson. In het Oostelijke gedeelte der bocht, ongeveer beoosten den meridiaan van de Prahoe, waait de wind 's nachts en morgens dikwijls weer flink tusschen de bergen door uit ZO., om des daags verflauwende en door het Oosten rondgaande, door een weinig krachtigen zeewind vervangen te worden. Op de reede van Semarang kwam in Juni 1886, na een flinken bries gedurende den nacht, de zeewind dikwijls niet benoorden het Oosten. Bleef echter de ZOlijke wind 's nachts flauw, dan kwam de zeewind, na een gewoon tijdperk van stilte, tusschen N. en NO. door. Op de reede van Djapara en de aangrenzende kust daar benoorden en bezuiden woei het in de maand September des nachts ook altijd hard uit het ZO. Des morgens werd de wind ZZO. en Z., en op den voormiddag verflauwende, liep hij

« AnteriorContinuar »