Imágenes de páginas
PDF
EPUB

en

bijna altijd, zonder geheel in stilte over te gaan, door het ZW. rond naar den zeewind, die uit W. op NW. doorkwam, later op den achtermiddag Noord à NNO. werd. Een of twee uur na zonsondergang werd het stil, of liep de wind spoedig door Oost rond naar het ZO. De wind liep hier dus dagelijks met zon het kompas rond.

In den Westmoesson van 1885 op 1886 bevond het schip zich steeds in het Westelijke gedeelte dezer bocht tusschen Cheribon en Tegal. De moesson kwam, na langdurig fraai en meestal droog kenterweder, in de laatste helft van December door, met buiig weder en krachtige winden uit WNW. à NW. die gedurende eenige dagen aanhielden en afwisselend met regen en droogte gepaard gingen. Het karakter van het weder wijkt over het algemeen niet af van het bovenbeschrevene, zooals het elders in den Westmoesson werd aangetroffen. De gesteldheid van het land en de ligging der bergen nader bij de kust oefenen echter blijkbaar in de nabijheid van den wal op de richting en kracht van den wind meer invloed uit dan elders, en brengen dagelijks nagenoeg dezelfde periodieke verschijnselen teweeg. Op de reede van Cheribon waait de moesson meest uit het W. à WNW., en wordt hij met den zeewind NW. Oostelijker, beNoorden Losari en Tegal buigt de moesson meer Noordelijk om, met den zeewind dikwijls naar het NN W. trekkende. In Februari woei hier de moesson het krachtigst, en stak de wind vooral omstreeks den middag hard op. Tegen de hellingen van den Tjiremai en den Slamat beginnen zich reeds op den voormiddag, dikke witte wolken te verzamelen, die zich ор den achtermiddag tot een dikke, zwarte lucht samenpakken, en omstreeks zonsondergang als een harde bui, vergezeld van regen en onweder uit het W. à ZW. komen opzetten, onder den invloed waarvan de wind meestal plotseling naar het W. draait. Somtijds blijft het weder dan den geheelen nacht buiig, doch andere dagen zijn de buien spoedig voorbij, en dan blijft het geruimen tijd geheel stil, of is er een zeer flauw briesje uit het ZW. à W. merkbaar. In den nanacht steekt dan de wind gewoonlijk weer hard uit het NW. op, wordt tegen den morgen meest WNW., en draait, naarmate hij op den voor- en achtermiddag in kracht toeneemt, weer naar den NW.hook terug. Deze hardnekkige NW.winden, die in Februari

dagen achtereen aanhielden, gingen somtijds met buiig en regenachtig weder, doch meestal met droogte gepaard. Dichter onder den wal werd veel meer regen aangetroffen, dan verder in zee, en meermalen werd op 3 geographische mijlen afstand uit den wal van de harde buien, die men dichter bij de kust zag vallen, weinig bespeurd. Ook hier werd het buiige Westmoessonweder dikwijls door langdurige stilten en fraai weder afgewisseld, waarbij alleen dicht onder den wal een zeer flauw Z.lijk of ZW.lijk landwindje merkbaar is, terwijl het verder in zee des nachts en des morgens gewoonlijk geheel stil blijft. Dikwijls steekt dan toch op den voormiddag de NW.lijke zeewind krachtig op, en men kan van den Westmoesson in het algemeen zeggen, dat het òf hard waait, òf nagenoeg geheel stil is. Een matige bries wordt zelden aangetroffen, en men moet er altijd op voorbereid zijn, dat het fraaiste weder dikwijls vrij plotseling door slecht en buiig weder met hooge zee en eene tot dubbelgereefde marszeilskoelte aanwakkerende bries vervangen wordt, zonder dat zich dit van te voren op eenigerlei wijze aankondigt. Slechts een paar dagen kwamen in dezen moesson voor, waarop fraai helder weder van een matig mooi briesje vergezeld ging, 's morgens en op den voormiddag uit WZW. à W. en in den namiddag uit WNW. à NNW.; 's avonds en 's nachts werd het dan stil. Behalve dat er bij kalm weder som tijds een zeer flauw landbriesje uit Z. à ZW. waait, en de 's avonds van den wal komende buien uit het ZW. uitgezonderd, komt de doorstaande moesson-wind hier nimmer Z.lijker dan W. t. Z. à WZW., behalve op de reede van Tegal en in de nabijheid daarvan, waar in December en Maart enkele malen 's nachts een stijve bries uit het ZW. en somtijds uit het ZZW. woei. Waarschijnlijk wordt hier evenals in den Oostmoesson, de wind in het dal tusschen Slamat en Tjiremai omgebogen.

Het bergenzicht is ook hier gewoonlijk, zoowel in den Westmoesson als in den kentertijd, helder, en als de toppen der bergen op het midden van den dag in de wolken gehuld zijn, blijven toch de lagere bergen dicht aan de kust, even als de lage wal, den geheelen dag helder zichtbaar. Wanneer des

avonds de dichte wolkenmassa zich in een flinke regenbui. ontlast, komen ook dikwijls tegen het ondergaan der zon, de hoogere bergtoppen weder te voorschijn.

Het is gemakkelijk, bij een eenigszins langdurig verblijf in dezelfde streken, winden en weersgesteldheden te leeren kennen, en de periodieke verschijnselen van moessons en van land- en zeewinden in den Oost-Indischen Archipel zijn dan ook reeds lang algemeen bekend en op bevredigende wijze verklaard. De kennis der stroomen wordt lang niet zoo gemakkelijk verkregen, en, bij gebrek aan opzettelijk daarvoor ingestelde onderzoekingen, verkeert men omtrent de stroomen in dezen Archipel nog vrij wel in het duister. Er zouden dan ook lange series van waarnemingen, op verschillende plaatsen gelijktijdig noodig zijn, om de stroomen te leeren kennen, en dan nog is waarschijnlijk eene bevredigende verklaring ver te zoeken. Te meer is dit het geval, waar men, zooals op de Noordkust van Java, te maken heeft met eene combinatie van drift- en getijstroomen, en bovendien de stroomen over het algemeen zwak, en daardoor, vooral als er wind is, niet gemakkelijk zijn waar te nemen. Aan boord van een aanhoudend zich verplaatsend opnemingsvaartuig kon natuurlijk in het geheel niet aan geregeld voortgezette stroomwaarnemingen gedacht worden, en het resultaat mijner aanteekeningen, dat in de navolgende regelen vermeld wordt, kan dus niet anders zijn dan eene geringe bijdrage, om tot eenige meerdere kennis der stroomen te geraken.

Het is bekend, dat de moessons vergezeld gaan van een zoogenaamden driftstroom, die dezelfde richting volgt als de moesson en beschouwd wordt als een gevolg van de werking van den wind, die voortdurend in dezelfde richting het water voortstuwt. Aan de juistheid dezer nog vrij algemeen aangenomene verklaring. werd echter reeds door den toenmaligen Luitenant ter zee M. H. Jansen getwijfeld. In zijne „Bijdrage" tot het door hem vertaalde werk: „Natuurkundige Beschrijving der Zeeën", door Maury, bl. 301, lezen wij:

[ocr errors]

"

Het is algemeen bekend, dat de winden door de kracht, die zij op het water uitoefenen, stroomen verwekken; maar dat het, buiten de oorzaak der getijden, de eenige kracht zoude „zijn, waardoor stroomen ontstaan, zooals in sommige zeevaartkundige werken geschreven wordt, kan slechts tot bewijs dienen, ,hoe weinig men tot nog toe over de natuurlijke gesteldheid der zee heeft nagedacht. In het gebied der bestendige winden, „der passaten bij voorbeeld, waar wind en stroom samenvloeien,

,moge men aanleiding gevonden hebben om te gelooven, dat ,de stroom door den wind wordt voortgebracht, doch men zag „de oorzaak over het hoofd, die de passaten deed ontstaan, anders zoude men het stroomen van den Oceaan aan dezelfde ,oorzaak en niet aan den wind hebben toegeschreven. Wanneer ,door het verhitte land de gewone passaat verbroken wordt, en „dat daardoor in de breuk een moesson ontstaat, die in tegen,overgestelde richting waait van den passaat, waarvan hij de ,plaats inneemt, zoude men dan mogen verwachten, dat de gewone zeestrooming den loop van den moesson zal volgen, die door ,invloeden wordt voortgebracht, welke zij niet gewaar wordt? Voorzeker niet. Wanneer ook de stroom met den moesson ,kentert, dan mag men aannemen, dat de beweging der zon ,in declinatie het eene en het andere verschijnsel voortbrengt. De wind van den moesson, de wolken en de regen kunnen op ,de zeestrooming invloed hebben en aan de oppervlakte verschillende kleine stroomen doen ontstaan, zooals die in alle richtingen aan boord der schepen in die streken worden waargenomen, doch de generale omloop van het zeewater wordt niet door den moesson verstoord. Evenmin zal de generale luchtcirculatie verbroken worden door invloeden, die de zee in haren boezem ontvangt en die niet aan de lucht medegedeeld kunnen worden. Nogtans zou de zee in haren omloop eene verstoring „kunnen ondervinden, in gelijke mate als de lucht-circulatie die ,van den moesson ondervindt."

Ook ik ben vrij wel tot de overtuiging gekomen, dat de driftstroomen geen gevolg der moessons zijn, en vind het denkbeeld van den Heer Jansen, dat de beweging der zon en declinatie beide verschijnselen veroorzaakt, zeer aannemelijk. neer toch eerst in het laatst van December de Westmoesson doorkomt, en bij den hoek van Indramajoe reeds in October en November de meeste stroom over de Oost loopt, kan deze toch niet door Weste winden veroorzaakt worden. Bij Djapara en Mondolika liep eveneens reeds van af het laatst van September de krachtigste stroom om de Oost tegen den moesson in, die nog tot in het laatst van October bleef doorstaan. Evenzoo liep in April, tijdens den kentertijd vóór het doorkomen van den Oostmoesson, de stroom reeds meestal om de West, nadat in Maart afwisselend Oostelijke en Westelijke stroomen werden

waargenomen. De kentering van dezen driftstroom, die wij, hoewel oneigenlijk, dezen naam zullen laten behouden, schijnt dus plaats te hebben omstreeks den tijd, dat de zon in den equator staat, terwijl de kentering der moessons altijd later invalt.

De storende invloed van den driftstroom op de getijstroomen maakt het waarnemen dezer laatsten moeilijk, te meer daar zij, van den invloed van driftstroom ontdaan, zwak zijn, en nimmer eene grootere snelheid dan à mijl bereiken. De stroomen volgen hier in hoofdzaak de strekking der kust, d. i. O. en W. en er heeft altijd slechts ééne heen- en wedergaande beweging van het water in de 24 uur plaats.

De constante driftstroom wordt dus beurtelings gedurende 12 uur door den getijstroom versterkt en verzwakt, zoodat de stroom in de eene richting altijd langer en krachtiger loopt dan in de andere en dikwijls de tegenovergestelde getijstroom geheel door den driftstroom overheerscht wordt.

Waarnemingen in November gedurende ruim 14 achtereenvolgende dagen bij Boompjes-eiland en den hoek van Indramajoe gedaan, leerden b. v. dat de stroom van Volle Maan tot laatste kwartier in den voormiddag tusschon 9 en 12 uur om de Oost begon te loopen, en in den achtermiddag of platvoet eene snelheid van 1 à 14 geogr. mijl bereikte. Gewoonlijk liep de stroom ongeveer 12 uur in deze richting, en werd dan op de eerste wacht door een stroom om de West gevolgd, die door den driftstroom tegengewerkt, gering blijft ( à mijl) en in den morgen meestal het krachtigst is. Meestal duurde dit Westgaand tij veel korter dan 12 uur, en bleef het geruimen tijd stil water. Na laatste kwartier werden de getijstroomen zwakker, zoodat de stroom om de West nog minder merkbaar werd en het Oostgaand tij daarentegen langer bleef doorloopen, tot dat 3 dagen na laatste kwartier de stroom voortdurend om de Oost liep, en in den morgen, door den getijstroom verzwakt, nog eene minimum snelheid van à mijl overhield. Na nieuwe maan is 's morgens weder stroom om de West merkbaar. Geheel dezelfde verschijnselen werden in November en December van een volgend jaar aan den NO. kant van het rif van Tanah en Cheribon aangetroffen, en bij den hoek van Djapara tot Oedjoeng Boegel werd later in denzelfden tijd van het jaar op nieuw dezelfde ondervinding opgedaan.

« AnteriorContinuar »