19 But be not thou far from me, O Lord: thou art my succour, haste thee to help me. 20 Deliver my soul from the sword: my darling from the power of the dog. 21 Save me from the lion's mouth: thou hast heard me also from among the horns of the unicorns. 22 I will declare thy Name unto my brethren: in the midst of the congregation will I praise thee. 23 O praise the Lord, ye that fear him: magnify him, all ye of the seed of Jacob, and fear him, all ye seed of Israël: 24 For he hath not despised, nor abhorred, the low estate of the poor: he hath not hid his face from him, but when he called unto him he heard him. 25 My praise is of thee in the great congregation: my vows will I perform in the sight of them that fear him. 26 The poor shall eat, and be satisfied: they that seek after the Lord shall praise him; your heart shall live for ever. 27 All the ends of the world shall remember themselves, and be turned unto the Lord: and all the kindreds of the nations shall worship before him. 28 For the kingdom is the Lord's: and he is the Governour among the people. 29 All such as be fat upon earth: have eaten, and worshipped. 19 Maar Gij, Heere! wees niet verre; mijne sterkte! haast U tot mijne hulpe. 20 Red mijne ziele van den zwaarde; mijne eenzame van het geweld des honds. 21 Verlos mij uit des leeuwen muil; en verhoor mij van de hoornen der eenhoor nen. 22 Zoo zal ik uwen naam mijnen broederen vertellen; in het midden der gemeente zal ik U prijzen. 23 Gij, die den Heere vreest! prijst hem, al gij zaad Jakobs, vereer hem; en ontzie u voor hem, al gij zaad Israëls! 24 Want hij heeft niet veracht, noch verfoeid de verdrukking des verdrukten, noch zijn aangezigt voor hem verborgen; maar hij heeft gehoord, als die tot hem riep. 25 Van U zal mijn lof zijn in eene groote gemeente; ik zal mijne geloften betalen in tegenwoordigheid dergenen, die hem vreezen. 26 De zachtmoedigen zullen eten, en verzadigd worden; zij zullen den Heere prijzen, die hem zoeken; ulieder hart zal in eeuwigheid leven. 27 Alle einden der aarde zullen het gedenken, en zich tot den Heere bekeeren; en alle geslachten der heidenen zullen voor uw aangezigt aanbidden. 28 Want het Koningrijk is des Heeren; en hij heerscht onder de heidenen. 29 Alle vetten op aarde zullen eten, en aanbidden. 30 All they that go down into the dust shall kneel before him and no man hath quickened his own soul. 31 My seed shall serve him: they shall be counted unto the Lord for a generation. 32 They shall come, and the heavens shall declare his righteousness: unto a people that shall be born, whom the Lord hath made. Psalm XXIII. THE Lord is my shepherd: therefore can I lack nothing. 2 He shall feed me in a green pasture and lead me 30 Allen, die in het stof nederdalen, zullen voor zijn aangezigt nederbukken; en die zijne ziele bij het leven niet kan houden. 31 Het zaad zal hem dienen; het zal den Heere aangeschreven worden tot in geslachten. 32 Zij zullen aankomen, en zijne geregtigheid verkondigen den volke, dat geboren wordt; omdat hij het gedaan heeft. Psalm XXIII. DE Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. 2 Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; hij voert forth beside the waters of mij zachtkens aan zeer stille comfort. wateren. 3 He shall convert my 3 Hij verkwikt mijne ziesoul and bring me forth in le; hij leidt mij in het spoor the paths of righteousness, der geregtigheid, om zijns for his Name's sake. Naams wille. 4 Yea, though I walk through the valley of the shadow of death, I will fear no evil: for thou art with me; thy rod and thy staff comfort me. 5 Thou shalt prepare a table before me against them that trouble me: thou hast anointed my head with oil, and my cup shall be full. 6 But thy loving-kindness and mercy shall follow me all the days of my life: and I will dwell in the house of the Lord for ever. DAY 5. MORNING PRAYER. THE earth is the Lord's, and all that therein is: the compass of the world, and they that dwell therein. 4 Al ging ik ook in een dal der schaduwe des doods, ik zoude geen kwaad vreezen, want Gij zijt met mij; uw stok, en uw staf, die vertroosten mij. 5 Gij rigt de tafel toe voor mijn aangezigt, tegenover mijne tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeijende. 6 Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen al de dagen mijns levens; en ik zal in het huis des Heeren blijven in lengte van dagen. 5de DAG. MORGEN-GEBED. DE aarde is des Heeren, mitsgaders hare volheid; de wereld, en die daarin wo nen. 2 For he hath founded it upon the seas: and prepared it upon the floods. 3 Who shall ascend into the hill of the Lord: or who shall rise up in his holy place? 4 Even he that hath clean hands, and a pure heart: and that hath not lift up his mind unto vanity, nor sworn to deceive his neighbour. 5 He shall receive the blessing from the Lord: and righteousness from the God of his salvation. 6 This is the generation of them that seek him: even of them that seek thy face, O Jacob. 7 Lift up your heads, O ye gates, and be ye lift up, ye everlasting doors: and the King of glory shall come in. 8 Who is the King of glory: it is the Lord strong and mighty, even the Lord mighty in battle. 9 Lift up your heads, O ye gates, and be ye lift up, ye everlasting doors: and the King of glory shall come in. 10 Who is the King of glory: even the Lord of hosts, he is the King of glory. Psalm xxv. UNTO thee, O Lord, will I lift up my soul; my God, I have put my trust in thee: O let me not be confounded, neither let mine enemies triumph over me. 2 Want hij heeft ze gegrond op de zeeën, en heeft ze gevestigd op de rivieren. 3 Wie zal klimmen op den berg des Heeren? en wie zal staan in de plaatse zijner heiligheid? 4 Die rein van handen en zuiver van hart is, die zijne ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedriegelijk zweert, 5 Die zal den zegen ontvangen van den Heere, en geregtigheid van den God zijns heils. 6 Dat is het geslacht dergenen, die naar hem vragen, die uw aangezigt zoeken, [dat] is Jakob. 7 Heft uwe hoofden op, gij, poorten! en verheft u, gij, eeuwige deuren! opdat de Koning der eere inga. 8 Wie is de Koning der eere? De Heere, sterk en geweldig; de Heere, geweldig in den strijd. 9 Heft uwe hoofden op, gij, poorten! ja heft op, gij, eeuwige deuren! opdat de Koning der eere inga. 10 Wie is hij, deze Koning der eere? De Heere der heirscharen; Die is de Koning der eere. Psalm XXV. TOT U, o Heere! hef ik mijne ziele ор op. Mijn God! U vertrouw ik, en laat mij niet beschaamd worden; laat mijne vijanden niet van vreugde opspringen over mij. 2 Ja, allen, die U verwachten, zullen niet beschaamd wor 2 For all they that hope in thee shall not be ashamed: but such as transgress with-den: zij zullen beschaamd wor out a cause shall be put to confusion. 3 Shew me thy ways, O Lord: and teach me thy paths. 4 Lead me forth in thy truth, and learn me: for thou art the God of my salvation; in thee hath been my hope all the day long. den, die trouwelooslijk handelen zonder oorzake. 3 Heere! maak mij uwe wegen bekend; leer mij uwe paden. 4 Leid mij in uwe waarheid, en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils; U verwacht ik den ganschen dag. 5 Call to remembrance, O 5 Gedenk, Heere! uwer Lord, thy tender mercies: and thy loving-kindnesses, which have been ever of old. 6 0 remember not the sins and offences of my youth: but according to thy mercy think thou upon me, O Lord, for thy goodness. 7 Gracious and righteous is the Lord: therefore will he teach sinners in the way. 8 Them that are meek shall he guide in judgement: and such as are gentle, them shall he learn his way. 9 All the paths of the Lord are mercy and truth: unto such as keep his covenant, and his testimonies. 10 For thy Name's sake, O Lord: be merciful unto my sin, for it is great. 11 What man is he, that feareth the Lord: him shall he teach in the way that he shall choose. 12 His soul shall dwell at ease: and his seed shall inherit the land. 13 The secret of the Lord is among them that fear him: and he will shew them his covenant. 14 Mine eyes are ever looking unto the Lord: for he barmhartigheden en uwer goedertierenheden; want die zijn van eeuwigheid. 6 Gedenk niet der zonden mijner jongheid, noch mijner overtredingen; gedenk mijner naar uwe goedertierenheid; om uwer goedheid wille, o Heere! 7 De Heere is goed en regt; daarom zal Hij de zondaars onderwijzen in den weg. 8 Hij zal de zachtmoedigen leiden in het regt; en Hij zal den zachtmoedige zijnen weg leeren. 9 Alle paden des Heeren zijn goedertierenheid en waarheid; dengenen, die zijn verbond en zijne getuigenissen bewaren. 10 Om uwes Naams wille, Heere! zoo vergeef mijne ongeregtigheid; want die is groot. 11 Wie is de man, die den Heere vreest? Hij zal hem onderwijzen in den weg, [dien] hij zal hebben te verkiezen. 12 Zijne ziel zal vernachten in het goede: en zijn zaad zal de aarde beërven. 13 De verborgenheid des Heeren is voor degenen, die hem vreezen; en zijn verbond, om hun [die] bekend te maken. 14 Mijne oogen zijn geduriglijk op den Heere; want hij shall pluck my feet out of zal mijne voeten uit het net uit Be thou my Judge, O Lord, for I have walked innocently: my trust hath been also in the Lord, therefore shall I not fall. 2 Examine me, O Lord, and prove me: try out my reins and my heart. 3 For thy loving-kindness is ever before mine eyes: and I will walk in thy truth. 4 I have not dwelt with vain persons: neither will I have fellowship with the deceitful. 5 I have hated the congregation of the wicked: and will not sit among the ungodly. 6 I will wash my hands in innocency, O Lord: and so will I go to thine altar; 7 That I may shew the voice voeren. 15 Wend U tot mij, en zijt mij genadig; want ik ben eenzaam en ellendig. 16 De benaauwdheden mijns harten hebben zich wijd uitgestrekt; voer mij uit mijne nooden. 17 Aanzie mijne ellende en mijne moeite; en neem weg al mijne zonden. 18 Aanzie mijne vijanden, want zij vermenigvuldigen; en zij haten mij met eenen wreveligen haat. 19 Bewaar mijne ziele, en red mij; laat mij niet beschaamd worden, want ik betrouw op U. 20 Laat opregtigheid en vromigheid mij behoeden; want ik verwacht U. 21 O God! verlos Israël uit al zijne benaauwdheden. Psalm xxvi. DOE mij regt, Heere! want ik wandel in mijne opregtigheid; en ik vertrouw op den Heere, ik zal niet wankelen. 2 Proef mij, Heere! en verzoek mij; toets mijne nieren en mijn harte. 3 Want uwe goedertierenheid is voor mijne oogen; en ik wandel in uwe waarheid. 4 Ik zit niet bij ijdele lieden; en met bedekte lieden ga ik niet om. 5 Ik haat de vergadering der boosdoeners; en bij de goddeloozen zit ik niet. 6 Ik wasch mijne handen in onschuld; en ik ga rondom uwen altaar, o Heere! 7 Om te doen hoorende stem |